Bloemen langs de weg

Steunpunt migranten met een visuele beperking

Het verhaal van Lusa

‘In Turkije was ik nooit zo zelfstandig geweest als hier’

Lusa werd volwassen op de boerderij van haar ouders. Ze verbouwden granen, groenten en fruit, waaronder meloenen en druiven. Thuis sprak Lusa Aramees met haar familie. Omdat ze blind was, kon ze niet naar school waar ze de officiële taal, het Turks, geleerd zou hebben. Wel pikte ze het Turks en het Koerdisch op tijdens het spelen met andere kinderen op straat. Sleeën samen met haar zusje, op een plastic zak vanaf de besneeuwde bergen, behoort tot een van haar mooiste jeugdherinneringen. Maar ook de zomer zal ze nooit vergeten: het slapen in de buitenlucht op het dak van het huis.

Toen Lusa negen jaar oud was, opereerden ze haar in Turkije. De operatie mislukte en het beetje zicht dat ze nog had verdween. Ook al zag Lusa niets, ze werkte hard in en om de boerderij. Huishoudelijke karweitjes zoals dweilen, ramen lappen en koken, verrichtte ze zonder enig probleem. Als Lusa één keer een route gelopen had dan kon ze zich die meestal wel herinneren. Een stok had ze niet in haar geboorteland.

Tien tot twaalf keer per dag daalde ze de berg af naar de put met een kruik en een emmer om water te halen, ook voor de dieren. Vanaf de boerderij betekende dit 25 traptreden naar beneden en vervolgens ongeveer tien minuten lopen naar de put. Hier hing ze de emmer aan het touw, haalde die gevuld met water weer op, goot haar kruik vol water en vulde de emmer opnieuw. Ze zette de kruik op haar schouder. De volle emmer hield ze in haar vrije hand. Daarna liep ze dezelfde weg terug naar huis.

De familie liet de boerderij achter en verhuisde voorgoed naar Nederland. Lusa kwam in 1985 samen met haar ouders, broers en zusjes naar Amsterdam. Twee broers van haar woonden en werkten hier al. Zij waren geen officiële vluchtelingen maar ze verhuisden naar Nederland omdat ze zich in hun geboorteland als christenen onderdrukt voelden. Zij hoopten ook dat Lusa in dit westerse land van haar blindheid genezen zou kunnen worden.

In Nederland heeft Lusa zich tot een zelfstandige, volwassen vrouw kunnen ontwikkelen. Haar inburgering begon met de taallessen van een vrijwilligster die bij haar thuis kwam. Zij meldde Lusa aan bij Visio in Amsterdam. Lusa startte daar met revalidatie en lessen Nederlands als tweede taal. Naast de taal leerde ze er braille lezen, schrijven en typen op een gewone typemachine. Toen ze voor het eerst een papier met braille erop in handen kreeg en de puntjes voelde, begreep ze er niets van. ‘Wat zijn die bolletjes?’ Verder kreeg ze bij Visio stoklooples en ging ze er in een clubje pitrieten en kleedjes maken. Daarnaast leerde Lusa gitaarspelen, maar muziek was niet ‘haar ding’. Voor haar was deze periode belangrijk omdat ze naast de wekelijkse contacten ook zelfstandiger werd.

Vanaf december 1999 werkt Lusa op de sociale werkplaats in Amsterdam. Eerst pakte ze bestekken in en later verhuisde ze naar de montageafdeling waar ze tl-lampen in elkaar zette en vervolgens testte. Door bezuinigingen is een aantal afdelingen gesloten, maar ze werkt nog steeds vijf dagen per week.

Lusa: ‘Nederland is voor mij een prachtige bos bloemen. Mijn leven hier is afwisselend en vol kleur. In Turkije was ik nooit zo zelfstandig geweest als hier. In mijn geboorteland blijven gehandicapten binnen en ze worden verzorgd door de familie. Ik kom uit een streek waar veel christenen wonen en ook andere volkeren zoals Koerden en Syriërs.

Mijn moedertaal is Aramees en op straat leerde ik Koerdisch en Turks. Mijn moeder spreekt geen Nederlands. Mijn vader, die twee jaar geleden overleed, sprak het wel. Aan het eind van zijn leven was hij dement en sprak hij alleen nog Aramees. Mijn ouders hebben mij nooit iets verboden. Zij zijn niet streng. Ze zijn alleen maar blij voor mij dat ik al die dingen zelf kan doen. Ze wilden graag dat ik mezelf leerde redden.

Hoe oud ik ben? Ik weet het niet. Bij ons in de streek was het de gewoonte dat kinderen aangegeven werden als ze een jaar of tien, twaalf waren. Toen ik mijn moeder vroeg in welk jaar en in welke maand ik geboren ben, antwoordde ze dat ze zich kon herinneren dat het koud was en dat de kachel brandde. Officieel ben ik op 1 januari 1960 geboren maar het kan ook eerder of later geweest zijn. Mijn oudste broer is vijf jaar te jong. Eigenlijk is hij 62 maar op zijn geboortebewijs staat 57. Dit heeft hij later ontdekt omdat er in het jaar van zijn geboorte een nieuwe woning gebouwd werd met daarin het jaartal gemetseld.

Ik ben vanaf jonge leeftijd blind, waarschijnlijk door een kinderziekte. Ik kan me niets herinneren van de periode dat ik nog kon zien. Mijn jongere tweelingzusjes zijn aan dezelfde ziekte overleden.

Wij kwamen hier in de winter aan en het was koud. Bij ons in Turkije kon het ook heel koud zijn maar dat was een andere kou. Dus ik zei meteen: “Wat is dit een koud land!”

De kinderen van mijn broers spraken Nederlands en ik vroeg me af of ik die taal kon leren. Toen ik de mensen voor het eerst hoorde praten, dacht ik: dit is een vogeltaal. Ik hoorde fjiet, tja, tjo. Net zoals ik de vogels niet kan verstaan, verstond ik ook de Nederlanders niet.

Na zo’n zes of zeven maanden kon ik me een beetje verstaanbaar maken. Wij woonden toen in Amsterdam-Oost. Mijn buurvrouw kende iemand die thuis Nederlandse taalles gaf. Zij kwam een keer per twee weken en leerde mij de taal door middel van het voelen van spulletjes en veel praten. Ik was geweldig blij met haar!

Zij organiseerde ook zwemlessen voor mij. Ik ging iedere zaterdagochtend zwemmen en ik haalde diploma A en B. Nu zwem ik nog steeds iedere week op hetzelfde tijdstip. Ik vind het geen probleem om van de hoge plank te duiken. Wel moet de badmeester kijken of er in het water eronder niemand zwemt.

Ik werk vijf dagen per week en een dag in de twee weken heb ik een atv-dag. Op mijn werk heb ik veel bijgeleerd. Ik leerde de Nederlandse taal beter spreken maar ook het Turks. En in 2005 ging ik terug naar Visio om een computercursus te volgen.

Op mijn werk zijn ook blinden en slechtzienden die niet naar buiten mogen van hun familie. Ze blijven achter de voordeur. Ik denk dat ze zich schamen. Of misschien is het hun karakter en durven ze niet alleen naar buiten te gaan.

Ik ben gelukkig in Nederland. Door het zwemmen werd ik lid van de NVBS (de Nederlandse Vereniging van Blinden en Slechtzienden), tegenwoordig de Oogvereniging. Via dit lotgenotencontact maakte ik kennis met showdown, een speciaal soort tafeltennis voor blinden en slechtzienden. Ik ga wandelen, ik trek eropuit op de tandem en ik fitness een of twee keer per week. Ik reis zelfstandig. Ik doe alles met het openbaar vervoer.

Ik ben hier goed ingeburgerd. Ik heb mijn relatie, mijn werk, mijn contacten, mijn sport. Ik ben blij dat ik vrij ben. Misschien komt het omdat ik een christen ben. Ik heb een Nederlandse vriendin. We gaan vaak samen winkelen. Zij is spastisch.

Ik ben trots op mijn ouders, op de medewerkers van Visio, op alle Nederlanders en natuurlijk ook op mezelf. Zij hebben het allemaal mogelijk gemaakt dat ik hier heel zelfstandig ben.’