Bloemen langs de weg

Steunpunt migranten met een visuele beperking

Het verhaal van Ali

‘Het is heel lastig als je geen contact kunt maken omdat je de taal niet goed spreekt. Als je blind of slechtziend bent dan moet je het gewoon van je taal hebben’

Ali is geboren in Marokko en toen hij twintig was, reisde hij met zijn ouders naar Nederland. Als gevolg van een aantal oogaandoeningen is hij al zijn hele leven slechtziend. Daardoor had hij het als kind niet gemakkelijk.

In de periode dat Ali naar Nederland kwam, waren de inburgeringswetten er nog niet en hij vond makkelijk toegang tot de universiteit om Nederlands te leren. De gespecialiseerde hulpverlening voor blinden en slechtzienden vond hij pas later, maar dat zette hem op het spoor van een succesvolle carrière. Ali volgde een hbo-opleiding maatschappelijk werk en een universitaire rechtenopleiding. Hij spreekt vlekkeloos Nederlands en heeft een goede baan bij een welzijnsorganisatie.

Ali: ‘Noem mij maar Ali, dat is gemakkelijk. Het is een naam die veel voorkomt. Mijn verhaal kan ook over iemand anders gaan – er zijn veel Ali’s in Nederland.

In mijn vaderland groeide ik op in een stad en de lagere school was om de hoek. Ook de middelbare school was dichtbij. In Marokko gebruiken blinden en slechtzienden wel stokken. Niet zoals die witte met de rode bandjes die in Nederland gangbaar zijn maar gewone, gemaakt van boomtakken. Ik heb nog nooit een stok gebruikt, in Marokko niet maar in Nederland ook niet. Ik loop het liefst zonder stok op straat ook al is dat vermoeiend. Je moet je wel concentreren.

Thuis spraken we Berbers en op school leerde ik Arabisch en Frans. Veel later, op de middelbare school, mocht ik kiezen tussen Spaans en Engels. Ik koos Engels. Frans en Engels spreek ik niet vloeiend. Het zijn mijn moedertalen niet. Ik doe er te weinig mee. Als ik boodschappen moet doen dan lukt het wel maar veel ben ik vergeten. Als ik die talen vaker zou gebruiken dan zou het beter gaan.

Door mijn oogaandoeningen had ik het als kind in Marokko niet makkelijk. Op school begonnen de problemen. In Marokko kunnen kinderen met een beperking niet naar een speciale school. Ik zat op de school waar iedereen naartoe ging. De klassen zijn groot en er is geen aangepast lesmateriaal. Het was een gevecht. Mijn geluk is dat ik een goed geheugen heb. Ik ben er trots op want je kunt een geheugen ontwikkelen.

Op de lagere school, toen ik een jaar of zes was en leerde lezen, bofte ik, want de boeken voor jonge kinderen bevatten, net als in Nederland, grote letters. Wat op het bord stond, kon ik niet zien maar door die flinke letters leerde ik al snel lezen en schrijven.

Maar hoe beter je kunt lezen, dat is in Marokko zo en ook in Nederland, hoe kleiner de letters in de boeken zijn. Dus toen ik eenmaal kon lezen werd leren voor mij steeds moeilijker. Ik was altijd op zoek naar oplossingen. Mensen die met me meelazen, zowel vrienden als familie. Mijn geheugen kwam me goed van pas.

Op de middelbare school zocht ik niet alleen naar een manier om te kunnen leren maar ook naar mijn identiteit. Wie ben ik? Ik ben slechtziend. Soms voelde ik me eenzaam maar ik kwam er altijd uit.

Toen ik enkele jaren in Nederland woonde, kreeg ik een Nederlands paspoort. In die tijd ging het nog snel en een inburgeringsexamen doen, hoefde toen nog niet. Tijdens de eerste jaren in Nederland worstelde ik met mijn slechtziendheid in combinatie met mijn allochtone afkomst. Je bent net in Nederland, je spreekt de taal niet, je weet niet aan wie je iets moet vragen of waar je moet zijn met vragen. Dat was een hele moeilijke periode.

Ik wilde zo snel mogelijk de taal leren dus ging ik naar de UVA (Universiteit van Amsterdam) en ik kreeg daar Nederlands voor buitenlanders. Zo heette dat toen nog. Als je in Marokko de middelbare school had afgerond dan kon je, als je Nederlands goed genoeg was, naar de universiteit. Voor mij waren de lessen een probleem door mijn beperkte gezichtsvermogen. Daarom ging ik ook ’s avonds naar Nederlandse les voor buitenlanders. Bij elkaar ging ik vier keer per week naar school. Dat was geen probleem want ik werkte toen niet.

De sfeer in de klassen was goed. We zaten met alleen buitenlanders en we werkten vaak in groepjes. Van de medecursisten kreeg ik hulp als ik problemen met lezen had.

Op de avondschool werkte een lerares die mij vertelde dat mensen die slechtziend zijn, boeken om kunnen laten zetten zodat ze die wel kunnen lezen. Samen zijn we op onderzoek uitgegaan en zo kwam ik bij de regionale instelling voor blinden en slechtzienden terecht.

Een maatschappelijk werkster adviseerde me om naar Het Loo Erf in Apeldoorn te gaan. Daar kreeg ik, naast revalidatie, ook taalondersteuning. Ik bleef er een jaar en ik leerde er veel. Zo raadden ze me aan om leeshulpmiddelen te gebruiken zoals een computer en een loep.

Na het jaar in Apeldoorn besloot ik te gaan studeren. De tests op Het Loo Erf hadden uitgewezen dat een studie voor mij een goede keuze zou zijn. Ik schreef mij in voor een hbo-opleiding maatschappelijk werk. Met de hulpmiddelen en ook de tip van Het Loo Erf om boeken aan te vragen via de Studie en Vakbibliotheek ging het goed. Verder waren de medestudenten erg aardig en hielpen mij als dit nodig was.

Na deze studie deed ik een post-hbo opleiding richting supervisie en coaching. Daarna begon ik aan een rechtenstudie. Ik haalde mijn master in Nederlands recht.

Nu werk ik al weer vele jaren bij een welzijnsorganisatie. Hier combineer ik mijn studie maatschappelijk werk met mijn kennis over Nederlands recht. Het gaat goed, hoewel dertig uur per week met mijn beperking tamelijk zwaar is. Op mijn werk komen naast autochtone cliënten veel mensen uit landen als Soedan, Irak, Marokko, enzovoort. Ik kan goed met iedereen communiceren, in het Nederlands, het Arabisch of het Berbers.

De instelling wordt gesubsidieerd door de gemeente. De mensen hoeven dus niets te betalen. Ze komen met hulpvragen op alle mogelijke gebieden. Al deze mensen weten de welzijnsorganisatie te vinden. Dit is moeilijker bij organisaties als Bartiméus en Visio. De weg daar naartoe is voor migranten niet eenvoudig. Ons gebouw is midden in de stad. Dit maakt de drempel voor migranten laag. Ze kunnen gewoon in- en uitlopen. Mijn vermoeden is, ik weet het niet zeker en het zal vast niet voor iedereen opgaan, dat mensen met een visuele beperking die naar Nederland komen en de taal niet spreken, in hun eigen kring blijven. Ze gaan niet op pad, niet op onderzoek uit.

Ik kan me voorstellen dat iemand uit Marokko die blind of slechtziend is, die de Nederlandse taal niet spreekt, niet weet waar hij moet beginnen. Het hangt er ook vanaf of iemand blind of slechtziend is geworden op latere leeftijd. Verder is het voor mensen die weinig onderwijs hebben genoten moeilijk om contact te maken. Het kan een reden zijn. Een duidelijke verklaring heb ik er niet voor.

De instelling waar ik werk is heel laagdrempelig. De mensen komen omdat familie of vrienden hen aanraden naar ons toe te gaan met hun problemen. De kredietbank verwijst door, maar ook de sociale dienst en de huisarts.

Als het om blinden of slechtzienden gaat ligt het anders. Ik ken toevallig die wereld, maar veel mensen niet omdat ze er nooit mee te maken hebben gehad. Ik denk zelfs dat ik collega’s heb die niet weten dat, en hoe ze mensen met een visuele beperking kunnen verwijzen. Het is niet zo dat mensen op mijn werk het helemaal niet weten. Als ik bijvoorbeeld zeg dat iemand wel naar Bartiméus kan, dan begint er bij velen wel een belletje te rinkelen. Het verbaast mij dat er zo weinig mensen door een oogarts doorverwezen worden.

Nederland is goed georganiseerd. Maar veel migranten kennen het Nederlandse systeem niet. Daarbij komt dat mensen die uit andere culturen komen en een visuele beperking hebben waarschijnlijk niet de kans kregen om onderwijs te volgen. Daarom zijn de drempels naar organisaties die hulp kunnen bieden vaak te hoog.

Mensen met een beperking, of het nu een visuele beperking is of een andere fysieke beperking, hebben een stempeltje op hun voorhoofd. Dit geldt voor zowel migranten als voor autochtone Nederlanders. Ik kan er goed mee omgaan want ik ben verbaal sterk. Anderen hebben een idee over je, een vooroordeel.

Onder andere door je visuele beperking is het maken van contact moeilijker dan voor anderen. Het is heel lastig als je geen contact kunt maken omdat je de taal niet goed spreekt. Als je blind of slechtziend bent dan moet je het gewoon van je taal hebben. Immers, non-verbale communicatie is moeilijk. Ik zie wel arm- en hoofdbewegingen, heel vaag. Bij mij is oogcontact onmogelijk, zoals bij zovelen die slechtziend zijn.

In het begin had ik problemen met het allochtoon-zijn. Ik sprak de taal niet. Ik moest erin komen. Als ik eerlijk ben heb ik nu meer problemen met het anders-zijn door mijn visuele beperking. Mensen die je niet kennen, schrikken vaak en nemen afstand. Ze weten zich geen houding te geven. Na een tijdje gaat het wel beter.’